Skip to main content

Leerling van de leerling

In de middeleeuwen kenden de gilden de hiërarchie van leerling – gezel - meester. Dit roept herkenning op in mijn eigen situatie. Leerling ben ik niet meer, daarvoor behoor ik al te lang tot het gilde van justitiepredikanten. Maar de meester-status heb ik ook nooit bereikt,

dan mag je namelijk als mentor fungeren van nieuwe, dikwijls jonge, collega’s. Maar geen nood, ik voel me namelijk heel gelukkig in de rol van gezel. Ik heb me laten vertellen dat van het woord  'gezel' ons begrip 'gezellig' is afgeleid. Oorspronkelijk was de gezel iemand die bezig was een beroep te leren, het was een graad tussen leerling en meester. Tijdens deze leerfase deelde de gezel een verblijf met andere gezellen. En als je het dan goed had met elkaar als gezellen werd het gezellig. Van gezel stamt ook het woord ‘zaal’ af. Je deelde een leefzaal met elkaar waar het in onderling gesprek gezellig kon worden, in de betekenis van ‘respectvol’.

Juist daarom past het begrip bij mij. Ik vind het heerlijk dat ik betrokken ben bij sollicitatieprocedures voor nieuwe collega’s of als er een student van de universiteit komt die een interview bij me afneemt of een vragenlijst met me doorneemt. Nieuw aangenomen collega’s lopen dikwijls een aantal dagen met me mee door de inrichting waar ik werk. Daarbij is me door de jaren heen iets opgevallen. Steeds vaker bekruipt me het gevoel dat ik net zo goed van de leerlingen leer, als zij van mij. Naar mijn besef zijn mijn instructies vooral op het niveau van ‘je kan beter niet je sleutelbos verliezen’ en ‘het binnenbrengen van taart voor je gesprekskring zonder toestemming van de directeur is ook niet zo handig’. ‘Verder meld je je even op de teamkamer van een afdeling voordat je een cel binnengaat’ en ‘je mag de gedetineerden niet met jouw mobiele telefoon laten bellen’. Als ik het voor mezelf analyseer gaat mijn info vaak over ‘veiligheid’ of zoals wij dit ook wel noemen: ‘penitentiaire scherpte’. De ‘leerlingen’ houden me echter scherp op ander vlakken. In het  nagesprek van een introductiedag of een vraaggesprek met een masterstudent word ik gevraagd naar de theologische visie achter mijn werk. Verder valt het me op hoezeer de jongere generatie al meer vertrouwd is met domeinen als ‘inclusief’ taalgebruik en ‘humane’ bejegening. Ik ben nog van de generatie die heeft leren spreken over ‘slaaf’, in plaats van ‘tot slaaf gemaakte’ en de mensen waarmee ik werk noem ik ‘gedetineerden’. Ik ben natuurlijk niet vanuit de zandbak zo de bajes ingestapt, en weet inmiddels heus wel beter, maar het is ook een stuk gemakzucht in mij. Tot een jongere collega mij hierop aanspreekt en zelf laat zien hoe het ook kan door de gedetineerde te benoemen als ‘mens in detentie’. Met de insteek van deze jonge collega gaat mijn werk, maar ook mijn persoon een steek dieper. Het zijn maar kleine dingen, maar ik ben blij dat ik op deze manier leerling van de leerling mag zijn. En in de ontmoeting als gezel, met de gedetineerde medemens in de leefzaal, wordt het er ook nog eens gezelliger van.

Justitiedominee Theunis