Skip to main content

Koinoonia

Post vanuit een andere PI. Een groet, een dankwoord, een update over het nu gaat en een zucht van weemoed. ‘Ik mis de gespreksgroepen, die hebben we hier niet. Ik mis vooral de inbreng van de Antilliaanse en Surinaamse jongens. Ik leerde zoveel van hen.’

Deze laatste weemoedige zucht kon ik helemaal meevoelen. Ineens besefte ik hoezeer ik die sfeer zelf ook mis.

Op vrijdag zijn de gespreksgroepen zo vol dat het meer mini-kerkdiensten worden. Met ruim 30 man is het moeilijk een echt gesprek te voeren, waar iedereen met aandacht bij is en waarbij iedereen zich veilig genoeg voelt om zich kwetsbaar op te stellen.
De gespreksgroepen door de week lopen al een tijdje niet, omdat er op die uren altijd concurrerende activiteiten zijn: lucht/bezoek/fitness/PV.

Maar de afgelopen weken is er op de dinsdag weer een gemotiveerd groepje ontstaan. Een kleine groep van mannen en jongens die graag Bijbelstudie willen doen samen.
We lezen het boek Handelingen en zijn aanbeland bij het gedeelte over de eerste gemeente. ‘Zij hadden alles gemeenschappelijk.’

‘Dat lijkt een beetje op ons leven op de afdeling. We zijn een community, a brotherhood. Meer dan buiten deze muren. Hier is iedereen gelijk. Wit, zwart, oud, jong, moslim, jood, christen, maakt niet uit. We koken voor elkaar, delen spullen, maken grappen.’

Over een paar dagen is het 1 juli, de dag van Keti Koti. Het gesprek neemt daardoor snel een wending naar de andere kant. Van gemeenschap naar vijandschap, naar apartheid en discriminatie.
Alles komt ter sprake: het slavernij verleden, gepest worden, een minderheid zijn, je onvrij en onwelkom voelen, de zwarte pieten discussie. Iedereen spreekt open en eerlijk, persoonlijke ervaringen worden gedeeld. Verhalen waardoor ik plaatsvervangende schaamte en schuld voel. Waardoor je begrip krijgt voor woede en haat.

Toch voert de haat niet de boventoon. Ook al kunnen de meeste jongens heel veel voorbeelden noemen van discriminatie uit hun dagelijks leven.
Het slotwoord is voor G. Een jongeman vertelt dat hij vroeger zich niet bewust was van kleur. Hij was als kind zelfs dol op zwarte Piet. Totdat hij er eentje om een handje pepernoten vroeg en deze met een zwaar aangezet ‘Surinaams’ accent tegen hem sprak. Toen dacht hij bij zichzelf: ‘hier gaat iets mis.’

Daarna was hij zich heel bewust van het verschil tussen wit en zwart. Hij zag hoe verschillend mensen behandeld werden. En hij werd boos, boos op de witte mens.

Dat veranderde toen hij het zelf heel moeilijk had en geholpen werd door een oudere blanke vrouw. ‘Ze hielp me zomaar. Daardoor ben ik van gedachten veranderd. Ik besefte dat ik alle witte mensen over één kam scheerde, net als dat dat vaak met mij gedaan worden. Ik zag eerst de kleur en daarna de mens. Nu doe ik dat andersom. Ik zie eerst de mens.’

‘We moeten echt iets doen aan discriminatie in ons land’ wordt er gezegd.

‘Hoe?’ Vroeg ik. ‘Wat werkt volgens jullie?’
‘Dit’, zegt G.. ‘Erover praten, vertellen wat je hebt meegemaakt, hoe je bent opgevoed, wat je hebt meegekregen, en vooral luisteren en leren van elkaar.’

Wat zou de briefschrijver, waar ik mee begon, graag bij dit gesprek aanwezig zijn geweest.

 

Justitiedominee Judith